Leer toch een vak jongen

“Ik ben overheidsprofessional,” krijg ik als antwoord op een feestje na het stellen van de onvermijdelijke vraag wat doe jij. Verder lopen er nog een stuk of wat strategy developers, chef marketeers en productmanagers rond. Maar wat doen die mensen nu precies de hele dag?

Waar zijn de matrozen, schoenmakers en pijplassers gebleven? Oké, die zitten misschien wat minder in mijn vriendenkring als geluksprofessional;-). Maar dan nog, wat is er toch gebeurd met de oude ambachten?

Vandaag de dag ambiëren mensen blijkbaar liever een loopbaan als professional. Het is vaag maar je kunt nog steeds alle kanten uit. Op carrieretijger.nl lees ik een definitie. De professional heeft veel kennis en specifieke vaardigheden op een bepaald vakgebied. Maar de Van Dale kent deze persoon niet en heeft het slechts over beroepssporters.

Verwarring alom. Ik ga te rade bij de Amerikaanse socioloog Richard Sennett, die het boek the Craftsman schreef. De titel betekent in het Nederlands ambachtsman of vakman. Sennett raast door de tijd en start met de eerste vakman allertijden, de Griekse God van de ambachten Hephaistos. Hij was de goudsmid op de Olympos. Hij was ook mank, waardoor de andere goden hem altijd uitlachten. Dit lijkt symptomatisch voor de ambachtslieden. Mensen lijken op hen neer te kijken, omdat ze hun handen niet vuil willen maken.

Onterecht volgens Sennett. Echte vaklieden werken al eeuwen lang met hoofd en handen en door die combinatie maken ze de beste en mooiste dingen. Uit onderzoek blijkt overigens dat het maken van concrete voorwerpen als een glas in lood raampje, een schoen of een soufflé de mens veel gelukkiger maakt en voldoening geeft dan het schrijven van een reorganisatieadvies of bouwverordening. Verrassend.

Sennett gaat door. De ambachtslieden organiseerden zich in gildes die hoge eisen stelden aan hun leden en de kwaliteit van hun producten. Daarnaast oefenden ze veel invloed uit in de stadsbesturen. Ook zorgden ze ervoor dat de opgedane kennis eeuwenlang in de familie en beroepsverenigingen bleef. Zo waren ze onmisbaar voor een samenleving. Wie bakte anders je brood? Wie looide je leer?

Computers en machines doen dat tegenwoordig. De meeste ambachten zijn net als de ambachtsschool teruggedrongen naar kleine pittoreske dure werkplaatsen. The last men standing? Loodgieters (met voorrijkosten;-), meubelmakers en ijsverkopers.

Sennett vindt dit jammer en ziet het liefst alle ambachtslieden terugkeren. Onmogelijk, maar hij treurt niet lang. Volgens hem kan iedereen een vakman worden. En wie op ambachtelijke wijze aan de slag gaat met zijn leven, loopt zelfs kans om gelukkig te worden of te slagen in zijn carrière.

De socioloog deed uitvoerig onderzoek naar de werkwijze van vakmensen. Hij ontdekte dat zij allemaal werken en leven volgens de volgende principes. Een ambachtsman:

  • is flexibel en zeker niet dogmatisch. Hij werkt dan wel volgens eeuwenoude bewezen routines en gewoontes, maar hij is altijd bereid om hiervan af te wijken en te improviseren. Elk eindresultaat kan er altijd anders uitzien dan je aanvankelijk had gedacht.
  • hecht positieve waarde aan onvoorziene gebeurtenissen. Problemen waar hij op stuit, zet hij altijd om in mogelijkheden.
  • vermijdt perfectionisme. Als perfectionist ben je meer met jezelf bezig, (kijk eens wat ik allemaal kan), dan met je materiaal of opdracht.
  • werkt langzaam en neemt constant tijd voor reflectie.
  • heeft een jarenlange opleiding gehad en kent de geschiedenis van het vak.

En werk of leef jij volgens deze principes? Schuilt er wellicht toch een ambachtsman in jou? Dan maak je zeker meer kans om gelukkig te worden en te slagen als professional. En anders kun je gewoon mijn oma’s advies opvolgen: “leer toch gewoon een vak, jongen.”

De fout in onze sterren

“De fout, beste Brutus, ligt niet in onze sterren, maar in onszelf.” Deze zin komt uit het toneelstuk Julius Caesar van William Shakespeare. Je zou het kunnen interpreteren als: alle dingen die mis gaan op de wereld zijn niet ons lot, maar onze eigen domme schuld.

In het boek The Fault in our Stars ontmoeten twee puberende Amerikaanse kankerpatiënten elkaar op een gespreksgroep. Augustus was ernstig ziek en mist nu een been, Hazel heeft terminale longkanker. Het tweetal correspondeert met een kinderboekenschrijver in Amsterdam. Nadat hij in een brief dit citaat van Shakespeare aanhaalt, zegt de schrijver: “maar in onze sterren is er ook geen tekort aan fouten. Hoe zouden jullie, twee kinderen, schuldig kunnen zijn aan de kanker die jullie is overvallen?”

Hazel en Augustus vinden veel troost in het fictieve boek van deze Peter van Houten. Het is grappig om de lezen en te zien –de film draait nu!– hoe de twee tieners naar Amsterdam afreizen om hem te ontmoeten (en overigens ook hoe de echte schrijver John Green zijn dichterlijke vrijheden gebruikt om Amsterdam af te beelden 😉 Knap beschrijft Green de zware thema’s waarmee de tieners worstelen, met als absolute zwaartepunt de naderende dood van Hazel.  Augustus heeft vooral last van de vergetelheid die ons allen wacht na het sterven. “Ik weet dat dit onvermijdelijk is en dat we allemaal verdoemd zijn en toch ben ik verliefd op je Hazel.”

De twee hebben luchtige filosofische gesprekken over het leven en sterven. Zo zegt Augustus: “de definitie van de mens is zijn mogelijkheid om zich te verwonderen over de schepping!” En, “ik voelde na een chemo opwinding en dankbaarheid om me gewoon even te vergapen aan het leven.”

Het boek doet me erg denken aan de schrijver Pieter Steinz die sinds korte tijd de (fatale) ziekte ALS heeft. Elke zaterdag verbindt hij in een rubriek in de NRC zijn ziekteverloop met de boeken die hij herleest, waaronder klassiekers als bijvoorbeeld Oblomov, de Toverberg en Alice in Wonderland. Ik verbaas me elke week weer hoe hij met behulp van zijn liefde voor de literatuur op een droge rationele manier kan schrijven over zijn fysieke aftakeling.

“Opnieuw prees ik me gelukkig dat ik de bulbaire variant van ALS heb. Die is wat agressiever, en de uitvalsverschijnselen beginnen rondom het spraakcentrum, zodat je al snel niet meer kunt praten; maar doordat mijn ademhalingsspieren het waarschijnlijk eerder begeven dan de rest, wordt me de beproeving van Noirtier (een met zijn ogen communicerend karakter uit de Graaf van Montecristo) bespaard.”

Hoe kun je zo nuchter schrijven over je eigen naderende dood? Steinz geeft zelf een antwoord:

“De nuchterheid kwam als vanzelf. Ik was 49, best jong, maar ouder dan veel andere ALS-patiënten; ik had al een mooi leven achter me: dertig jaar gelukkig samen, twee gezonde volwassen kinderen, drie carrières, tien boeken geschreven. Ik had in mijn leven te veel geluk gehad om niet te kunnen berusten in botte pech.”

Filosofen zeiden vroeger al dat leven leren sterven is. Als je je verzoend had met de onvermijdelijke dood, was het makkelijker om daarvoor een gelukkig leven te leiden. De columns van Steinz zijn hier bewonderenswaardige en leerzame voorbeelden van. Evenals The Fault in Our Stars. Want hoe je omgaat met je dood ligt blijkbaar niet vast in de sterren, maar aan jezelf. Het is eigenlijk jammer dat Augustus en Hazel niet met Pieter Steinz kunnen corresponderen.

Ps elke column van Steinz staat op nrc.nl en is het waard om terug te lezen, maar deze is toepasselijk voor Geluk voor Beginners.

Word gelukkig, denk alleen aan jezelf

Mijn vriendin krijgt vier uur Ramsey Nasr voor haar verjaardag. Helaas niet alleen –dat kan ik niet betalen-,  maar samen met een volle schouwburg. Ze viel voor hem in de uitstekende Nederlandse serie Overspel, waarin de bekende dichter ook een begenadigd acteur blijkt te zijn. Wat speelt hij de  schurk goed! Ik haat zijn personage oprecht. “Peppie! Dat doe je toch niet!”, schreeuw ik regelmatig voor de televisie.

Nu speelt Nasr, Howard Roark in het toneelstuk Fountainhead, de eeuwige bron, van Toneelgroep Amsterdam. Dit is een even invloedrijk als controversieel boek over geluk uit 1943 geschreven door de Amerikaanse Ayn Rand. Haar naam is van groot belang in de Amerikaanse politiek, want de uiterst rechtse Tea Party en sommige Republikeinen dwepen doorlopend met haar gedachtegoed.

Nieuwsgierig lees ik daarom het boek Fountainhead. Het is een ware leeservaring, want het is rauw, intens en het vraagt echt wat van je als lezer door alle filosofische bespiegelingen. Daarbij ademt het de sfeer van Mad Men uit met architecten die keihard zakendoen in het bouw-walhalla  Manhattan van begin 20-ste eeuw.

Centraal staat de vraag hoe je gelukkig kan worden in de wrede buitenwereld. Moet je consequent gaan voor je eigen geluk en je eigen idealen of moet je concessies doen aan de mensen in je omgeving, opdrachtgevers of maatschappij? Volgens Rand gaat haast iedereen in de wereld voor de tweede optie, we leveren voortdurend in. Haar ‘ideale man’ Howard Roark doet juist het eerste. Hij leeft volgens haar filosofische stroming het objectivisme, dat samen te vatten is als ‘Leef niet voor een ander, denk zelf na en wees principieel’.

Don’t give in,” –nooit toegeven”-, is Roark’s motto. Hij is zeer talentvol als architect, maar verliest constant klanten omdat hij weigert aanpassingen te doen aan de heersende mode. Koppig neemt hij alleen opdrachten aan als hij carte blanche krijgt. “Howard! Dat doe je toch niet!”, schreeuw ik regelmatig tegen het boek. Hij gaat een keer failliet. Hoeveel ZZP’ers in Nederland, waarvan velen voor zichzelf zijn begonnen om hun dromen te realiseren, zouden het zover laten komen?

Roark gaat heel ver en moet zich op een gegeven moment zelfs verantwoorden in de rechtszaal. Hij pleit: “Amerika is niet gebouwd op onbaatzuchtige dienstverlening, opoffering of altruïsme. Het is gebaseerd op het recht van de mens op zijn eigen pursuit of happiness. Niet die van iemand anders. En kijk eens naar de resultaten. We zijn het land met de grootste welvaart en de grootste vrijheid.”  Snap je het enthousiasme van de Tea Party? Ieder zijn guns, god and automobiles. Rand wordt gezien als prediker van een zuivere vorm van kapitalisme met nauwelijks inmenging van de staat. Iets voor een ander doen of samenwerken is vloeken in haar kerk.

Hoe zit dat in Nederland-polderland-vergaderland?  Samenwerken zit toch in ons bloed? We moeten dat water toch buiten de dijken houden? En heeft ons dat juist niet welvarend en gelukkig gemaakt? Ik vind de ideeën uit het boek verrassend en inspirerend maar in zijn totaal ook bevreemdend en onwenselijk. In wat voor wereld zullen we leven als iedereen alleen voor zichzelf leeft?

Maar ja, eigenlijk geef ik de vier uur Ramsey Nasr aan mijn vriendin ook uit eigenbelang. Al is het maar om eens live tegen hem te kunnen schreeuwen als zijn eigenzinnige personage een stommiteit begaat:

“Ramsey! Doe het niet!”