Het ware geluk is elders

Altijd, altijd ben ik elders.
Altijd verlangen in mijn kop.
Op zolders wil ik steeds naar kelders,
en in kelders juist weer hogerop.

Dit refrein uit het gedicht Altijd ben ik elders van Youp van ’t Hek, drukt naast de onrust van de cabaretier, prachtig de motivatie van de Nederlandse toerist uit. Want nu de zomer is begonnen, gaan wij reislustige Hollanders weer massaal op pad, maar wat is de achterliggende reden? Ontspanning? Om jezelf beter te leren kennen? Of het verlangen naar iets anders? Wat het ook is: we willen weg van huis, ergens anders heen. Daar waar het beter is en het geluk ons wel toelacht.

In het dagelijkse leven zit je vaak vastgekluisterd aan je beeldscherm, zuchtend achter het stuur in de file of turend in je studieboek en denk je een tikkeltje ongelukkig: is dit nou het leven? Waarom zit ik niet ergens onder een palmboom een cocktail te drinken en gelukkiger te zijn?

In zijn leeswaardige boek Het ware leven is elders (2013) gaat Ruud Welten in op de filosofie van het toerisme. Hij vergelijkt toeristen met pelgrims. “Beide types zijn mensen op weg, mensen die reizen naar een plek die heel bijzonder is, en die het ware geluk elders zoeken. De toerist bezoekt net als de pelgrim plaatsen die hij ‘gezien moet hebben’ of die de belofte van een mystieke rust of een utopisch luilekkerland in zich dragen.” Thuis kun je dat niet vinden, anders was je toch niet weggegaan?

Eenmaal weg kom je vaak van een koude kermis thuis. Het elders beantwoordt veelal niet aan de hoog gespannen verwachtingen (we zouden toch uitzicht op zee hebben?), het oord is misschien minder exclusief dan je dacht (ik vind het best leuk hier op Kreta, maar wat doen al die andere Hollanders hier?), of je worstelt met wat Van ’t Hek hierboven al beschreef: eenmaal aangekomen wil je weer naar een andere plek of erger, heimwee laat je  terugverlangen naar huis.

Ook de mensen die zichzelf beter willen kennen op reis hebben een moeilijke klus: “En ben je jezelf nog tegengekomen?” vroeg een vriend toen ik terugkwam van een lange reis naar Australië. Ik moest lachen en schudde mijn hoofd. Vooraf hadden we grapjes gemaakt over hoe ik een kopie van mezelf zou ontmoeten in een woestijn Down Under. Maar wie ik ook tegenkwam, niet mezelf.

De Romeinse stoïcijn Seneca had me die tocht kunnen besparen: “Het heeft niet zoveel zin om op reis te gaan om jezelf beter te leren kennen. Wijsheid en ontwikkeling vind je niet buiten (in de wijde wereld), maar binnen jezelf.” Een van mijn beste vakanties ooit had ik thuis. Vijf weken deed ik helemaal niets en lag ik op de bank of in de tuin te lezen. Thuis was er even geen elders. Er waren geen nieuwe prikkels, ik hoefde niets, want iedereen was weg en de belangrijkste bezienswaardigheden van Amsterdam kende ik al. Aan het einde was ik volkomen uitgerust, haast gelukkig.

Ps Youp’s gedicht gaat fantastisch verder. De volgende strofe maakte veel indruk op mij als 14-jarige puber. Elders bleek ook in de liefde bestaan:

Zit ik een avond thuis, dan wil ik naar de kroeg.
Tocht ik langs de kroegen, dan wil ik weer naar jou.
Waarom zit ik nooit ergens tot genoegen,
want als ik bij jou ben, dan wil ik naar mijn vrouw.

 

Dit artikel verscheen ook in Intermediair Magazine

 

Uit de tijd gekomen

Een stoplicht springt op rood, een ander springt op groen. In Twente…

Uit Amsterdam gekomen is het twee uur rijden naar Twente. Ik mag daar via het Sprekershuys spreken voor een Industriekring.  Net uit de stad zijn de automobilisten nog gehaast op de weg, geheel in lijn met het verhaal dat ik straks zal gaan vertellen: Festina Lente – haast je langzaam.

Op de weg naar Twente wordt het steeds rustiger en mooier. “Wat is het hier prachtig!” denk ik als ik door voor mij onbekende plaatsen als Ommen en Eerde rijd. Wat me ook opvalt: er zijn haast geen verkeerslichten.” Mijn verhaal speelt zich af bij een stoplicht op een druk punt in het centrum van Amsterdam. Is dat wel herkenbaar voor de mensen? Achter het stuur neem ik me in elk geval voor om straks de beroemde grap van Herman Finkers  over een stoplicht in Almelo achterwege te laten. Dat zou afgezaagd zijn!

In het fraaie Den Ham voel ik mij door de Twentse gastvrijheid en gezelligheid meteen op mijn gemak.  Na een korte vergadering en pauze, kan ik beginnen met mijn verhaal dat gaat over geluk en alles wat daarbij wel en niet komt kijken: ontspanning, stress,  zingeving, zinloosheid en ook leven en dood. Er is gelukkig veel interactie. Daar ben ik blij mee, want ik houd niet van eenrichtingsverkeer. Na mijn anekdote over Festina Lente: citeert een meneer Herman Finkers.  Wij zeggen altijd met hem: “Kalm aan, en rap een beetje!” Heel toepasselijk en gelach in de zaal. Ik merk op dat ik me had voorgenomen om Finkers grap over het stoplicht in Almelo niet te noemen, maar nu zijn naam toch genoemd is…..

Als ik in een stukje over de dood van mijn vader vertel en zeg dat ik geloof dat er na de dood niets meer is, reageert iemand uit een gedicht van die andere Twentse held, Willem Wilmink. Die schreef over de dood: “In het Twents is iemand uit de tijd gekomen.” Wauw,  dat is nog eens mooi geformuleerd en heel treffend voor mijn verhaal. Na afloop is er tijd voor vragen: “Had je je gerealiseerd dat er niet echt veel verkeerslichten zijn bij ons in Vroomshoop” Razendsnel, voordat ik dat kan doen, antwoordt iemand anders al voor mij. Gortdroog klinkt het: “Gelukkig weten we wel wat het zijn.”

Bij het eten zijn er goede gesprekken over geluk. Mijn verhaal was herkenbaar! Daarna vertrek ik weer richting Amsterdam. Ik zucht, omdat het almaar drukker en lelijker wordt.  Veilig thuis aangekomen denk ik met weemoed aan het schone Twente. Ik zoek naar het gedicht van Wilmink op mijn telefoon. Hoewel ik het niet in een keer begrijp, vind ik het  prachtig.  Bij de volgende keer dat ik optreed, zal ik het in mijn verhaal verwerken:

In ’t Nederlands is iemand dood gegaan,
over zijn reis wordt nooit meer iets vernomen.
In het Twents is iemand uit de tijd gekomen, 
dus je weet zeker: hij kwam veilig aan.